Uitspraken van het Grondwettelijk Hof die een wetsbepaling nietig verklaren vormen een 'nieuw feit'. Er was discussie over of uitspraken van rechtbanken en hoven ook een 'nieuw feit' uitmaken.
Zij kunnen immers op grond van artikel 159 Grondwet in een geschil tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie oordelen dat een reglement van lagere orde, zoals een belastingreglement, in strijd is met de Grondwet en dit niet toepassen.
Ter zake was er vaste rechtspraak dat de waarderingswijze voor het voordeel van alle aard op een onroerend goed volgens artikel 18, § 3, punt 2 KB/WIB ongrondwettelijk is. Dit standpunt werd door de administratie bevestigd in haar circulaire 2018/C57. De vraag rees dan ook of deze rechtspraak die een uitvoeringsbepaling ongrondwettelijk verklaart een 'nieuw feit' uitmaakt.
In haar arrest van 26 november 2020 oordeelt het Hof thans dat de beslissingen van de hoven en rechtbanken waarbij de ongrondwettigheid van een reglementaire fiscale bepaling wordt vastgesteld, geen nieuw gegeven zijn dat in aanmerking komt voor de ambtshalve ontheffing van overbelastingen.
Dit betekent dat uitspraken van rechtbanken en hoven, waarin wordt geoordeeld dat er sprake is van een schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel volgens het Grondwettelijk Hof, geen nieuw feit uitmaken. Bijgevolg kan op grond van een dergelijke uitspraak dus niet om de ambtshalve ontheffing worden gevraagd van aanslagen waarvan de bezwaartermijn reeds was verstreken.