FinConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Geeft de coronacrisis - na de recente arresten van het Hof van Cassatie en het Hof van Beroep van Gent – de doodsteek aan de belasting op tweede verblijven van de gemeenten Knokke-Heist, Koksijde en De Panne? (04/04/2020)

De belasting op tweede verblijven wordt doorgaans gebruikt als een compenserende heffing ten aanzien van de algemene gemeentebelasting op de personenbelasting die door de eigen inwoners van de gemeente wordt betaald.

Wie niet in het bevolkingsregister van de gemeente is ingeschreven, wordt er immers ook niet aangeslagen in de aanvullende personenbelasting. Door de gemeente worden inspanningen geleverd die niet alleen haar inwoners, maar ook de niet-inwoners en eigenaars van tweede verblijven ten goede komen. Zij maken immers ook gebruik van de gemeentelijke voorzieningen en de dienstverlening zoals bijvoorbeeld investeringen in het openbaar domein, de groenaanplantingen, de veiligheid, de zorg voor openbare ruimte, de infrastructuurwerken.

Als door de gemeente geen aanvullende personenbelasting wordt gehanteerd, zoals het geval is in de gemeente Knokke-Heist, Koksijde en De Panne, dan kan dit leiden tot problemen in het kader van de schending van het gelijkheidsbeginsel gezien er dan immers geen sprake meer is van een compenserende heffing. Zo werd het belastingreglement van de gemeente Koksijde op tweede verblijven om deze reden al meermaals in strijd bevonden met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod[1].

Deze kustgemeenten die dus 0 % AGPB heffen hebben – tevergeefs, zo blijkt nu – de voorbije jaren gezocht naar een andere, redelijke verantwoording voor de verschillende behandeling van de eigenaars van een tweede verblijf en de eigen inwoners van de gemeente die niet onderworpen zijn aan een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting.

Reeds enkele jaren geleden oordeelde het Hof van Cassatie in arresten van 3 september 2015 dat het verweer van de gemeente Koksijde dat de eigen inwoners van de gemeente bijdragen tot de financiering van de gemeente via de bedragen die de gemeente ontvangt uit het Gemeentefonds of op grond van het Decreet van 13 juli 2001, geen redelijke verantwoording uitmaakt gezien het de Vlaamse overheid is die bijdraagt tot deze vorm van financiering, en dus niet de eigen inwoners van de gemeente[2].

Omtrent het nieuwe verweer van de gemeente Koksijde dat de belasting op tweede verblijven verantwoord is omwille van de inspanningen van de gemeente voor het openbaar domein (o.a. groen, afval, …) en grotere zorg voor veiligheid, milieu, openbare ruimte waarvan de tweedeverblijvers kunnen genieten oordeelde het Hof van Cassatie in een arrest van 17 mei 2018 dat dit ook geen redelijke grond vormt om de kosten tot inning uitsluitend ten laste van de eigenaars van tweede verblijven te leggen gezien de kosten van verfraaiing van de openbare ruimte en voor veiligheid in beginsel ten goede komen zowel aan hen die hun woonplaats hebben in de gemeente als aan hen die er een tweede verblijf hebben[3].

Na deze cassatierechtspraak werden door deze kustgemeenten met wisselend succes nog verschillende andere verantwoordingen als reddingsboei gegeven voor de belasting op tweede verblijven.  Het betreft o.m. de bescherming van de residentiële bewoning en de vrijwaring van de sociale cohesie binnen de gemeente, weeldebelasting en het vermijden van de ontsnappingsroute van de belasting op leegstand.

In enkele recente arresten van 9 april 2019, 1 en 20 oktober 2019, 3 december 2019 en 18 februari 2020 heeft het Hof van Beroep van Gent geoordeeld dat ook dit geen pertinente verantwoordingen zijn[4].

Zo bevestigde dit Hof vooreerst, in navolging van voormeld arrest van 17 mei 2018 van het Hof van Cassatie, dat de motivering van de belasting wegens de inspanningen van de gemeente voor het openbaar domein (o.a. groen, afval, …) en grotere zorg voor veiligheid, milieu, openbare ruimte géén pertinente verantwoording is. Een dergelijke motivering zou volgens het Hof mogelijks pertinent kunnen zijn als er door deze kustgemeenten aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting zou worden geheven zodat er sprake is van een compenserende heffing, hetgeen dus niet het geval is.

Ook de rechtvaardiging van de belasting op grond van de bescherming van de residentiële bewoning en sociale cohesie binnen de gemeente werd door het Gentse Hof niet pertinent bevonden gezien prijsstijgingen in de woningmarkt niet enkel worden veroorzaakt door tweede verblijvers, maar afhankelijk is van het aantal personen dat in de gemeente wil wonen.

Voorts werd ook de initiële doelstelling van de belasting als weeldebelasting niet pertinent bevonden gezien het feit dat er geen inschrijving op onroerend goed in het bevolkingsregister is, volgens het Gentse Hof geen teken van weelde is.

Voor de verantwoording dat de belasting geheven wordt om de ontsnappingsroute van de belasting op leegstand te vermijden werd volgens het Gentse Hof geen verantwoording gegeven in de aanhef van de belastingreglementen. Het Hof oordeelde dat een dergelijke verantwoording ook niet valt af te leiden uit de context. Bijgevolg is deze motivering evenmin pertinent volgens het Hof.

Ondanks dat door voormelde arresten van het Hof van Cassatie en het Hof van Beroep van Gent alle mogelijke verantwoordingen om de belasting op tweede verblijven te heffen van de hand werden gewezen, lijken de kustgemeenten Knokke-Heist, Koksijde en De Panne zich blijkbaar tot op heden niet zoveel aan te trekken van deze recente rechtspraak. Eind 2019 hebben zij hun belastingreglementen op tweede verblijven, met dezelfde motivering als voorheen, opnieuw aangenomen voor de duur van de nieuwe legislatuur. 

De kans op succes bij betwisting van aanslagen in de belasting op tweede verblijven van de gemeenten Koksijde, Knokke-Heist en De Panne op grond van een schending van het gelijkheidsbeginsel lijkt dan ook vrij groot te zijn.

De mogelijkheid die recent aan gemeenten werd geboden om een differentiatie in de opcentiemen op de onroerende voorheffing in te voeren lijkt voor de kustgemeenten evenmin enig soelaas te bieden. Het is immers duidelijk dat geen differentiaties mogelijk zijn die alleen kunnen worden gerechtvaardigd door argumenten die de gelijkaardigheid van de opcentiemen met de eigenlijke onroerende voorheffing aantasten.

Zo kunnen vragen worden gesteld bij het idee om de belasting op tweede verblijven te integreren in de opcentiemen op de onroerende voorheffing door een tariefonderscheid te maken tussen hoofdverblijven en tweede verblijven. Er bestaat vandaag al rechtspraak die stelt dat beide heffingen niet dezelfde aard hebben[5]. Hetzelfde geldt voor een integratie van een leegstandsbelasting of een activeringsheffing in de opcentiemen op de onroerende voorheffing[6].

Recent riep de Vlaamse Regering de lokale besturen op om hun belastingreglementen te herzien en een aantal kleine belastingen/retributies (al dan niet tijdelijk) te schrappen zodat de ondernemers op hun grondgebied geen belastingen of retributies moeten betalen op activiteiten of situaties waarop zij door de crisis financieel al zwaar inleveren. Het gaat om terrasbelastingen, toeristenbelastingen, kermisbelastingen, marktstandrechten …

De kustgemeenten lijken ondanks deze oproep en de voor hen ongunstige rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Hof van Beroep evenwel niet geneigd om in te gaan op de vraag van vele eigenaars van tweede verblijven om hen een belastingvermindering toe te kennen gezien zij wegens het verbod op niet-essentiële verplaatsingen geen gebruik kunnen maken van hun tweede verblijf. Het feit dat eigenaars momenteel omwille van het coronavirus geen gebruik kunnen maken van hun tweede verblijf is volgens hen geen reden om een belastingvrijstelling- of vermindering te verlenen.

Allicht stoort deze houding van de kustgemeenten met hun kliklijnen vele eigenaars van tweede verblijven mateloos. Al is het coronavirus een grote kwelduivel voor elkeen, toch lijken de maatregelen van voormelde kustgemeenten, die naast de gemeentelijke belasting op tweede verblijven ook nog eens een provinciale belasting op tweede verblijven en onroerende voorheffing moeten betalen voor hun tweede verblijf, exorbitant en vooral toerist-onvriendelijk.

In de wetenschap dat zij die domiciliefraude plegen en enkel op papier aan zee wonen om 0 % AGPB te betalen, daar nu wel rustig kunnen resideren, terwijl van de tweedeverblijvers belasting wordt gevraagd op iets waarvan ze niet mogen genieten, lijkt de kans vrij groot dat de belastingplichtigen, temeer gezien de recente voor hen gunstige rechtspraak, thans de kat de bel aan zullen binden en de belasting op tweede verblijven die zij van de desbetreffende kustgemeenten zullen ontvangen, dan ook allicht met succes zullen aanvechten.

 

[1]   Cass. 17 mei 2018, F.17.0032.N, LRB 2018 (samenvatting DE JONCKHEERE, M.), afl. 3, 54 en RW 2018-19 (samenvatting), afl. 34, 1336, bevestiging van Gent 16 februari 2016 (Koksijde), LRB 2016/1, 68.; Cass. 3 september 2015, nr. F.13.0125.N (Koksijde), www.cass.be, conclusie advocaat-generaal THIJS, TFR 2016, afl. 498, 296, noot L. DE MEYERE; Cass. 3 september 2015, nr. F.13.0142.N (Koksijde), LRB 2015/2, 38, noot J. ASTAES; Gent 12 maart 2013 en 16 april 2013 (Koksijde), Fiscoloog 2013, afl. 1350, p. 1 en T.Gem. 2016/1, 27, noot K. WAUTERS; Rb. Brugge 12 april 2016 (Koksijde), LRB 2016/3-4, 92.

[2] Cass. 3 september 2015, nr. F.13.0125.N (Koksijde), www.cass.be, conclusie advocaat-generaal THIJS, TFR 2016, afl. 498, 296, noot L. DE MEYERE; Cass. 3 september 2015, nr. F.13.0142.N (Koksijde), LRB 2015/2, 38, noot J. ASTAES.

[3] Cass. 17 mei 2018, F.17.0032.N, LRB 2018 (samenvatting DE JONCKHEERE, M.), afl. 3, 54 en RW 2018-19 (samenvatting), afl. 34, 1336, bevestiging van Gent 16 februari 2016 (Koksijde), LRB 2016/1, 68.

[4] Gent 9 april 2019, 2018/AR/137 (Koksijde), onuitgegeven; Gent 1 oktober 2019, 2018/AR/1311 (Koksijde), onuitgegeven; Gent 22 oktober 2019, 2018/AR/1192 (Koksijde), onuitgegeven; Gent 3 december 2019, 2019/AR/23 (De Panne), onuitgegeven; Gent 3 december 2019, 2018/AR/1990 (Knokke-Heist), onuitgegeven; Gent 3 december 2019, 2018/AR/1514 (Koksijde), onuitgegeven; Gent 18 februari 2020, 2019/AR/478 (Koksijde), onuitgegeven.

[5] Rb. Brugge 22 maart 2016, nr. 15/1505/A, LRB 2016, nr. 3-4, 85; Gent 27 september 2016, nr. 2015/AR/2264, LRB 2016, nr. 3-4, 135; Rb. Brugge 19 december 2016, nr. 15/3752/A, LRB 2017,nr. 1, 48; Rb. West-Vlaanderen, afd. Brugge, 8 januari 2018, nr. 16/3910/A, LRB 2018, nr. 1, 67.

[6] RvS 10 november 2015, nr. 232.870 (Beringen), LRB 2016, nr. 1, 56.

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...