Voor het plaatsen en eventueel sluiten en uitvoeren van overheidsopdrachten zijn er een aantal beslissingen en procedurestappen:
-
de vaststelling van de voorwaarden van de opdracht;
-
de vaststelling van de plaatsingsprocedure;
-
het voeren van de gunningsprocedure;
-
eventueel de gunning (en sluiting) van de opdracht;
-
de uitvoering van de opdracht.
Hieronder overlopen we de bevoegdheden zoals deze in het Decreet lokaal bestuur werden toegewezen, met oog voor de eventuele delegatiemogelijkheden en verschuivingen ten opzichte van de vroegere regelgeving. Dit alles is van toepassing vanaf 1 januari 2019.
Het Decreet lokaal bestuur (22 december 2017, B.S. 15 februari 2018) kent principieel de bevoegdheid tot het vaststellen van de voorwaarden van de opdracht en het vaststellen van de plaatsingsprocedure toe aan de gemeenteraad (art. 41, 2e lid, 10°), respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn (art. 78, 2e lid, 10°), met evenwel de toewijzing van die bevoegdheden aan het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het vast bureau, indien:
-
de opdracht past binnen het begrip `dagelijks bestuur' (art. 41, 2e lid, 10°, a) voor gemeenten, art. 78, 2e lid, 10°, a) voor OCMW’s);
-
de gemeenteraad, respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, de plaatsingsprocedure en het vaststellen van de voorwaarden voor die overheidsopdracht nominatief aan het college van burgemeester en schepenen (art. 41, 2e lid, 10°, b)), respectievelijk het vast bureau (art. 78, 2e lid, 10°, b)) heeft toevertrouwd.
Die beide gevallen worden herhaald bij de bepaling van de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen (art. 56, § 3, 5° en 6°), respectievelijk het vast bureau (art. 84, § 3, 5° en 6°).
De uitoefening van die bevoegdheden kan bij reglement aan de algemeen directeur toevertrouwd worden door het college van burgemeester en schepenen (art. 57, 1e lid), respectievelijk het vast bureau (art. 85, 1e lid).
De algemeen directeur oefent de aan hem toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uit en kan die bevoegdheden toevertrouwen aan andere personeelsleden van de gemeente (art. 57, 3e lid), respectievelijk andere personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (art. 85, 3e lid).
Opmerking: het nominatief toevertrouwen van bevoegdheden door de gemeenteraad (respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn) aan het college van burgemeester en schepenen, (respectievelijk het vast bureau) kon bij toepassing van het Gemeentedecreet en het OCMW-decreet louter door het nominatief inschrijven van die overheidsopdrachten in het budget.
In het Decreet lokaal bestuur wordt die bevoegdheidsverdelende rol van de beleidsrapporten niet hernomen en er is dus een afzonderlijk besluit vereist omtrent de bevoegdheidsdelegatie, die niet kan worden opgenomen in het budget of de aanpassing van het meerjarenplan.
Het voeren van de plaatsingsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten is een bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen (art. 56, § 3, 4°), respectievelijk het vast bureau (art. 84, § 3, 4°).
In geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden behoort in beginsel de bevoegdheid tot het vaststellen van de voorwaarden van de opdracht en het vaststellen van de plaatsingsprocedure toe aan de gemeenteraad (art. 41, 2e lid, 10°), respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn (art. 78, 2e lid, 10°) (zie hiervoor).
Indien de omstandigheden het vereisen, en voor zover er geen delegatie door de gemeenteraad, respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn werd gegeven, kunnen die bevoegdheden evenwel ook op eigen initiatief uitgeoefend worden door het college van burgemeester en schepenen (art. 56, § 4), respectievelijk het vast bureau (art. 84, § 4).
Indien er geen kredieten beschikbaar zijn, kan over de uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden vereist zijn, beslist worden door de gemeenteraad (art. 269, 1e lid), respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn (art. 274), op voorwaarde dat daarvoor een met redenen omkleed besluit genomen wordt.
In dezelfde omstandigheden en als het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan over de uitgaven beslist worden door het college van burgemeester en schepenen (art. 269, 2e lid), respectievelijk het vast bureau (art. 274), op eigen verantwoordelijkheid.
Het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het vast bureau, brengt de gemeenteraad, respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Opmerking: de bevoegdheid om over de uitgaven te beslissen, houdt ook de bevoegdheid in tot het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, het vaststellen van de plaatsingsprocedure, het voeren van de plaatsingsprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten.
Omtrent leningen
De wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten sluit de opdrachten betreffende leningen uit van de toepassing van de wet (art. 28, § 1, 6°).
In principe behoort de bevoegdheid om te bepalen of en hoe een leningsovereenkomst tot stand moet komen aan de gemeenteraad (art. 40, § 1), respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn (art. 77).
Die bevoegdheid kan bij reglement toevertrouwd worden aan het college van burgemeester en schepenen (art. 41, 1e lid), respectievelijk het vast bureau (art. 78, 1e lid).
De uitvoering van de raadsbeslissing behoort tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen (art. 56, § 1, 2e lid), respectievelijk het vast bureau (art. 84, § 1, 2e lid), maar het daadwerkelijk opnemen van al of een deel van gesloten leningen is een bevoegdheid van de financieel directeur, op grond van zijn bevoegdheid inzake het liquiditeitenbeheer.
Niettegenstaande de wetgeving overheidsopdrachten niet toepasselijk is op leningen, moeten bepaalde basisbeginselen van het overheidshandelen gerespecteerd worden: het gelijkheidsbeginsel, de werking van vrijemarkteconomie, het principe van behoorlijk bestuur, …